Column Marc Tangel: Treindroom

Column
Afbeelding
(Foto: Privéfoto)

Het informatiebord op het perron meldt dat er elke 25 minuten een trein vertrekt. Aangezien er al een aantal reizigers staat te wachten, besluiten we de gok te wagen en sluiten aan in de rij. Wanneer een vriendelijke stem uit de speakers ons welkom heet op station Efteling Oost hebben we even de hoop dat de trein spoedig zal arriveren, maar als tien minuten later deze zelfde boodschap voor de derde keer over ons wordt uitgestort, begint de vertwijfeling of we misschien tóch beter kunnen gaan lopen. Het naderende geluid van een stoomfluit maakt aan dit dilemma een eind.

De mensenmassa op het perron is inmiddels behoorlijk aangegroeid en aangezien lang niet alle passagiers op dit station de trein verlaten, blijft er te weinig plaats in het voertuig over om iedereen toe te laten. Gelukkig krijgen mijn vrouw en ik nog net een plekje toegewezen in het achterste rijtuig. We sluiten aan bij een gezin van vader, moeder en twee kinderen, waarvan ik de oudste dochter een jaar of tien schat. Haar blonde haren zijn samengebonden in een lange vlecht en met twee stralende blauwe ogen kijkt ze gretig om zich heen. “Van mij mag de trein gaan rijden”, mompelt ze ongeduldig. Een minuut later is het zo ver.

“Waar zitten we eigenlijk, mama?”, vraagt de mini blondine even later aan haar moeder. “We rijden nu een beetje langs de achterkant van het park”, antwoordt deze. “Hier zijn vooral opslagruimtes en als je daar in de verte kijkt zie je dat ze een attractie aan het opknappen zijn. Maar eigenlijk valt hier niet zoveel te zien”. Dat laatste blijkt dochterlief met andere ogen te bekijken. “Ik vind het juist wel leuk. Dit zie je anders nooit, want je mag hier niet lopen”, merkt ze op. “Tenzij je hier werkt”, werpt haar moeder tegen. Bij deze gedachten krijgen de blauwe ogen van het meisje een extra twinkeling. “Ja, dát ga ik later doen”, zegt ze dromerig. De moeder glimlacht en antwoordt: “Waarom ook niet? Ons huis is maar vier kilometer verderop. Dat kan je in een kwartiertje fietsen!”

Terwijl het treintje langzaam voort boemelt naar het volgende station, nestelt het idee van een toekomstig Efteling emplooi zich steeds meer in de gedachtegang van het meisje. “Misschien mag ik dan ook wel het treintje een keer besturen”, besluit ze na een tijdje. “Dan moet je dat zeggen bij je sollicitatie, want hier werkt iedereen op een vaste plek”, tempert de moeder haar geestdrift. Het jeugdig enthousiasme van de jonge deerne verschrompelt na deze woorden zichtbaar ineen.

“Als je rijden met de trein zo leuk vindt, kan je altijd nog gaan werken bij de Nederlandse Spoorwegen”, probeer ik haar weer op te vrolijken. “Ja, als conductrice”, oppert de moeder. “Wat is dat?”, vraagt het meisje met ogen vol verbazing. “Dat is de baas van de trein”, verduidelijkt de moeder. “Degene die tegen instappende reizigers mag zeggen ‘jullie moeten naar mij luisteren en doen wat ik zeg’. Daar zou jij waarschijnlijk héél goed in zijn.” Het laatste grapje doet de houding van de dochter direct verschieten. De ogen krijgen weer die twinkeling en met een klein, venijnig lachje om haar mond, pareert ze haar moeder: “Ja. En van wie zou ik dát nou hebben?”